Als ik de kinderen vertel dat de vader van vriendin K. is overleden kijken ze me vreemd aan.
Wat is dat? Overleden?
Hij is dood.
Ohw.
Dat begrijpen ze wel. Gewoon dood. Duidelijke taal.
Kort daarna beginnen de vragen, vooral van Zarah.
Waarom gaan mensen dood?
Wordt je dan nooit meer levend?
De dag erna staan we in de winkel: “Ik heb dit nodig, ik moet ver rijden, want ik ga naar de begrafenis van de vader van K.” vertel ik de kinderen. Zarah die geen idee heeft wat een begrafenis is, maar wel begrijpt dat het iets is waar de vader van K. bij betrokken is, vraagt bijna verheugd: “Leeft hij dan weer?”
De dag na de begrafenis vraagt ze me met lichte angst in haar stem: “Gaan jullie hetzelfde doen met mij als je met K.’s vader hebt gedaan?”
Wat?
Een steen op me zetten?
Nog weer een paar dagen later gaat het over de bruiloft van K. die binnenkort is. Zarah begint nu duidelijk heel verward te worden door het hele gebeuren. “Is G. er dan ook?” (K.’s verloofde)
Ja, natuurlijk is hij er ook. Zij gaan toch trouwen?!
Maar euh… is hij dan weer levend?
Aaah…. Voor een drie jaar oud meisje is elke man in het huishouden een papa. Dus heeft zij de hele tijd aangenomen dat G. K’s vader is en dus nu met een steen op hem ergens in een gat in de grond ligt…
Vandaag rijden we langs een cat hospital waar lange tijd een mega opblaasbare poes stond.
Waarom zien we de grote kat nooit meer? vraagt Boaz.
Omdat hij er niet meer staat. Mijn logica.
Misschien is hij wel dood. Zarahs logica.
Maar dan komt grote broer te hulp en gaat haar uitleggen hoe het zit.
Nee, die kat is pretend. Die kan niet dood. Alleen bewegende dingen kunnen dood. Mensen kunnen dood. Dieren kunnen dood. Er is ook speelgoed dat kan bewegen maar dat kan natuurlijk niet dood.
Nee, dat zou wel gek zijn. Zegt Zarah instemmend. Opgelucht dat ze een broer heeft die het leven en de dood al zoveel beter begrijpt.