“Dave komt morgen het gras maaien,” vertel ik hem wanneer hij ruim naar tienen naast me in bed schuift. Hij heeft er weer een lange dag opzitten en komt net terug van een etentje met zijn collega’s. “Waarom?” vraagt hij vol verbazing. Ik denk lichte teleurstelling in zijn stem te horen.
Ben je een beetje bekend met het christelijk gedachtengoed, dan ken je het vast wel, het idee dat we samen als groep een lichaam zijn. Niet letterlijk natuurlijk. Elk hebben we onze eigen talenten en mogelijkheden, spreekwoordelijk is de een het oor en de ander het oog. Misschien ken je zelfs wel het kinderliedje: “jij bent de hand en ik de voet, wij zijn allemaal nodig.”
Klinkt mooi en ideaal. Dat plaatje. Jij kan goed denken en hij kan goed uitvoeren, dus je werkt samen aan dat project en komt met een pracht resultaat.
Niet alleen in christelijke kringen en binnen de kerk, maar ook binnen bedrijven en eigenlijk overal in de samenleving zie je dit soort samenwerkingen veel. We hebben allemaal onze mogelijkheden, kennis en kunde en die zetten we in. Voor onszelf, ons gezin, onze buren, vrienden, familie en zelfs voor onbekenden.
Vaak is het ook niet heel ingewikkeld. Zo ben ik er redelijk goed in om te zorgen dat ik altijd wel een maaltijd of wat in de vriezer heb. Als ik een lasagne maak, maak ik er met hetzelfde gemak vier. Dus kan ik er, zonder aarzeling, eentje aanbieden aan mijn vriendin om de hoek, hoeft zij een keertje niet aan dinner te denken. Zij, op haar beurt, rijdt die ochtend toch richting school, dus zonder enige moeite neemt ze ook mijn kinderen mee. Waardoor ik rustig aan kan doen.
Simpele voorbeeldjes. Makkelijk gebeurd. Zonder nadenken.
Hoevaak gebeuren dat soort dingen niet. Een vriendin brengt even haar kinderen over voor een paar uurtjes. Ik doe even die boodschap voor de buren, als ik toch in de winkel ben. De moeder van mijn mommy-helper geeft ons te eten, als we toch haar dochter thuis brengen. Kan Peter paar uur langer doorwerken zonder dat ik alleen met de kinderen zit. Enz. enz.
Eigenlijk onopgemerkt gaat het zo de hele tijd door.
Totdat er dat moment komt dat je even wat minder te geven hebt.
Het werk vraagt wat meer aandacht, focus, tijd en energie.
Een baby neemt het grootste deel van je lichaam en je mogelijkheden op.
De kinderen hebben het allemaal net iets zwaarder, duidelijk het einde van het schooljaar in zicht.
Opeens vind je jezelf in de positie dat een vriendin verteld dat ze kanker heeft en het enige wat je kan is bidden. (En je laatste lasagne aanbieden.) Iemand stuurt een care calendar rond, maar je weet dat dit een van die goede dingen is waar je op dit moment absoluut geen ‘ja’ tegen hoort te zeggen. Ook weet je dat het helemaal oke is.
Niemand heeft ooit gezegd dat je altijd alle goede dingen moet doen die er te doen zijn.
Niemand heeft ooit gezegd dat je alles moet zijn voor iedereen in je omgeving. Laat staan dat je alles moet zijn voor ze. Zelfs niet eens voor je man/vrouw en kinderen.
Niemand verwacht nu iets van je. Het tegenovergestelde juist.
Op donderdavond maakt iemand eten voor je gezin.
Op vrijdagochtend staat er opeens een vriend je gras te maaien.
Op zaterdag nemen ze je man mee voor een mannenuitje.
Op zondag breng je de kinderen ruim twee uur naar hun klas in de kerk waar iemand hen met open armen begroet en met veel liefde en inzet voor hen zorgt.
Op maandag brengt iemand je kinderen naar school.
Op dinsdag organiseren ze een feestje voor je.
Op woensdag komt iemand je kinderen halen voor een play date zodat jij een nap kan doen.
Als je ze bedankt dan zeggen ze: “Natuurlijk! We’re a body!” En als je verteld hoe je God dankt voor hen en dat zij familie zijn waar je kinderen zich thuis voelen. (Terwijl je de zin: “Sorry dat ik nu niks terug kan doen”, gauw inslikt, omdat je weet dat niemand iets terug verwacht. En dat het daar niet om gaat.) Dan antwoorden ze: “You are a blessing to us too!”
Er zíjn, daarmee doen we al wat terug. Al was het alleen maar omdat zij nu realiseren dat zij drie jaar geleden zelf dat gezin waren dat net even wat meer nodig had en jij drie maand geleden hun was hebt gedraaid toen hun machine kapot was (wat ik dan alweer vergeten was).
Het zijn allemaal simpele voorbeelden. Het gebeurd bijna zonder nadenken.
Totdat het moment komt dat het begint te knagen. Opeens voelt het allemaal wat ongemakkelijk omdat jij weer de ontvangende partij bent… Waarom voelt het toch een beetje alsof je faalde als je vrienden je gras komen maaien? Je vriendin jou een maaltijd en een luisterend oor aanbiedt terwijl zij ook haar dingen heeft? Waarom voel je je bezwaard als je vriendin je kind een paar uur meeneemt om je een break te geven, terwijl je met hetzelfde gemak en zonder nadenken -op een ander moment in het leven, dat dan wel- het voor haar zou doen?
Wat is het dat we het als een eigenwijze twee-jarige zo graag “zelluf” willen doen?
Wat is het dat we ons zwak en misschien zelfs mislukt voelen als anderen, zelfs ongevraagd, al die hulp aanbieden?
Omdat ik opeens denk dat het om MIJ gaat. Omdat ik op IK gericht ben.
Omdat het plotseling gaat om wat IK te geven heb en hoeveel IK ontvang.
Het gaat helemaal niet meer om het zijn van een lichaam. Ik ben het zicht verloren op “we’re a body”.
Ergens in de simpelheid van ieder zijn eigen rol spelen ben ik voor de spiegel gaan staan. Met een grote weegschaal in mijn handen.
Er is niks simpels meer aan. Het is opeens iets vies… ja besmet, haast. Terwijl ik weeg en weeg en me meer en meer op mezelf richt raak ik helemaal de focus kwijt.
Ik zie geen handen meer, geen voeten, geen oren en geen ogen. Ik zie alleen mezelf. Dat ene kleine onderdeeltje van het grote lichaam. Alsof alles daarom draait. Om MIJ!
Als ik geen oor ben dan ben ik niks, en als niet kan wat de handen kunnen dan hoor ik er niet bij. Ik denk dingen als: “Als ik de inzet van voeten nodig heb dan heb ik gefaald.” En “als ik nu steun op wat de schouders te bieden hebben ben ik een zwakkeling!”
Tot ik haar sms weer zie. ” You are a blessing to us as well! So glad we are at a season that we can serve you as others have done to us when we needed it. We’re a body!”
Tot ik de bijbel er bij pak: Nu zijn er wel veel lichaamsdélen, maar is er maar één lichaam. Een oog kan niet tegen een hand zeggen: “Ik heb jou niet nodig.” En het hoofd kan niet tegen de voeten zeggen: “Ik heb jullie niet nodig.” …zo komt er geen verdeeldheid in het lichaam en zorgen alle leden even goed voor elkaar. Als één lid verdriet heeft, leven alle anderen met hem mee. Als één lid wordt geprezen, genieten alle anderen daarvan mee. Jullie zijn dus samen het lichaam van Christus. En ieder van jullie is een lichaamsdeel van dat lichaam. – 1 Korintiers 12 – copyright 2016 | Stichting BasisBijbel
Als ik me daar op richt dan hoor ik opeens weer de “thank you” van mijn vriendin die mijn kinderen mee neemt. Thank you? Ik hoor jou te bedanken!
Maar nee, ze bedankt mij, want ze is blij dat we samen een lichaam kunnen zijn. Dat ze dit voor ons kan doen. Het geeft haar, als hand, voldoening om daadwerkelijk hand te kunnen zijn. Als een lichaamsdeel met respect behandeld wordt, dan delen alle andere in die vreugde…
En oke, laten we eerlijk zijn, haar middag wordt ook net iets behapbaarder met wat speelmaatjes voor haar dochter 😉
Het is echt zo simpel. Zo makkelijk.
Zolang we maar verder kijken dan het ene lichaamsdeel dat we zelf zijn.
Als we op elkaar gericht zijn en blijven. De focus op het grote geheel. Het hele lichaam.
Prachtige blog en zo waar…. Wat mis ik dit in Nederland, ligt dat aan het land? Aan de openheid van anderen? Het geen hulp willen aannemen/accepteren? Zich bezwaard voelen? Of ligt het misschien toch aan mezelf? Moet ik er alerter op zijn, meer betrokken zijn? Als iemand gevallen is, bedenken dat de zorg voor de kinderen dan wel eens een stuk zwaarder zou kunnen zijn. Er zelfs op aandringen of onverwachts en ongevraagd langsgaan. Ik weet het niet. Ik denk een beetje van beiden….
Wel fijn te horen dat er mensen om jullie heen zijn die ‘hand- en spandiensten verrichten’.
Daar ben ik aan een kant dankbaar voor, maar ja, het zou ook leuk zijn als ik zelf daar iets in kan betekenen.
Maar zoals je het beschrijft, geeft het me weer denkstof. En dat is goed: het zet me weer met beide benen op de grond. Dank-je-wel!
Sterkte met de ‘laatste loodjes’. Ik denk veel aan je/ jullie.